25 april 2016
Vergeet de herbergzaamheid niet...
Hieronder volgt een artikel van Dr. D.J. Steensma, met toestemming overgenomen uit De Saamwerker, Orgaan van de Christelijke Gereformeerde Mannenverenigingen in Nederland.
<citaat>
Vergeet de herbergzaamheid niet …
Ze moesten er toch wel even over nadenken: 'Kunnen jullie onderdak bieden aan een asielzoeker? Uit Iran. Uitgeprocedeerd. Anders komt hij op straat terecht! We dachten meteen aan jullie.' Maar … waar begin je dan aan? Wie is deze man? Hoe lang zal hij blijven? Zal het wel klikken? Hoe communiceer je als je elkaars taal niet spreekt? Eindeloos veel vragen zonder antwoord. Bied je gastvrijheid? Of toch liever niet …
Anderen staan voor de keuze om een kind in huis op te nemen. Sommige gezinnen bieden pleegkinderen een veilig en gastvrij thuis. Pleegzorg Nederland vraagt voortdurend gezinnen die zich daarvoor openstellen, want de problematiek onder kinderen is groot. De vraag is: hoe open is ons huis voor de zwakken en kleinen in de samenleving? Hoe open onze kerk?
Engelen
Gastvrijheid is zonder twijfel een deugd die hoort bij godsvrucht. Heel de Schrift getuigt daarvan. Abraham liep de vreemdelingen tegemoet die op het heetst van de dag bij hem kwamen. Hij nodigde ze uit en toonde een opmerkelijke gastvrijheid. Hij die een voorbeeld in geloof is, liet zestien kilo meel klaarmaken en een half kalf.
Johannes Chrysostomus vertelde in zijn uitleg van dit verhaal dat Abraham niet wist wie hij huisvestte. Hij zei: 'Als u weet dat die vreemdelingen parasieten zijn, moet u hen geen onderdak geven. Maar als u dat niet weet, hoe kunt u hen dan vooraf beschuldigen? Laat uw huis een plek zijn waar Christus ontvangen wordt. U hoeft niet per se een kalf te slachten. Maar voed de hongerige en geef onderdak aan de vreemdeling.'
De gastvrijheid van Abraham bracht zegen, zijn open tent een beloftevolle toekomst: 'In u zullen alle geslachten op aarde gezegend worden.' Zonder dat hij het wist, verwelkomde de aartsvader hemelse gezanten. Wat als hij ze had weggestuurd?
Ook anderen betoonden die gastvrijheid. Rachab bijvoorbeeld. Zij gaf twee Israëlitische spionnen gastvrij onderdak. Een risicovolle daad, maar gedaan in geloof. Zo werd ze bewaard toen het oordeel van God haar stad trof. Ze had de mannen met vrede opgenomen, zo zegt het Nieuwe Testament (Heb. 11, 31). Haar deel was zelfs een plaats in het geslachtsregister van Jezus.
Elia werd gastvrij ontvangen door een weduwe buiten Israël. Ondanks droogte, schaarste en het feit dat ze een zoon had waarvoor ze moest zorgen, wilde zij het laatste meel en de laatste olie gebruiken om een maaltijd klaar te maken voor haar gast. Ze bood de profeet een gastvrije ontvangst, tot beschaming van het volk van God. Bij het 'gelovige' Israël was Elia niet welkom, maar wel in het huis van een heidin (Luc. 4, 25-26).
Toen zijn opvolger, Elisa, herhaaldelijk gastvrij werd ontvangen door een welgestelde vrouw in Sunem, stelde zij haar man op een gegeven moment zelfs voor een kamertje voor de profeet te maken (2 Kon. 4). Sommigen die gastvrijheid verlenen, huisvesten soms zonder dat zij het zelf weten, engelen (Heb. 13, 2).
Tegenbeeld
Een tegenbeeld van de gastvrijheid waarover Genesis 18 spreekt, staat in Genesis 19. Ja, Lot die bij de poort van Sodom zat, stond op, ging de vreemdelingen tegemoet en bood hen onderdak aan. Dat wel, maar in de avond omsingelde de gehele (!) stad zijn huis. Wat een demonische vreemdelingenhaat! Maar ook ten opzichte van Lot zelf, waarvan de mannen riepen dat hij als vreemdeling onder hen was komen wonen. Ze wilden niets liever dan die gasten van hem een lesje leren. Hun verschrikkelijke plan maakte een vreselijk oordeel los.
Een vergelijkbaar verhaal staat in Richteren 19: een Leviet uit Efraïm haalde zijn vrouw op die naar haar vader was teruggekeerd. Toen hij dat had gedaan, wilde hij op zijn terugreis in Gibea overnachten en kreeg daar onderdak bij een oude man. Maar ook hier wilden de mannen van de stad de vreemdelingen wreed vernederen.
Hoe anders werd Ruth als vreemdelinge in Bethlehem ontvangen. Uitzichtloosheid veranderde in nieuw perspectief, verdriet in vreugde, bitterheid in blijdschap, en dood in leven. De vraag dringt: zou dat ook vandaag niet het geval kunnen zijn? Zou er onder diegenen die we gastvrijheid bieden, niet een Christus kunnen zijn? Zo wel in Bethlehem. Ruth droeg de gestalte van haar verre nakomeling bij zich. God was in haar verborgen aanwezig.
Maar er is meer. Gastvrijheid was in het oude Israël een gebod (bijv. Ex. 22, 21). Opvallend is dat de wet van Mozes het gebod tot de liefde jegens de vreemdeling dik onderstreept: 'U zult hem liefhebben als uzelf.' Zelfs heel vaak spreekt het Oude Testament daarover (bijv. Lev. 19, 33-34; Deut. 10, 19). De Israëlieten moesten eraan blijven denken dat zij zelf vreemdelingen waren geweest in Egypte en daar allerminst gastvrijheid genoten. Ze werden wreed onderdrukt. Daarom moesten ze eraan blijven denken wat gastvrijheid waard is: 'Jullie mogen zelf geen onderdrukker worden. Jullie moeten eraan denken dat jullie zelf ook eens vreemdelingen waren.'
Waagstuk
Israël diende zich te spiegelen aan de zorg van de HERE voor vreemdelingen. Hij heeft de vreemdeling lief door hem brood en kleding te geven (Deut. 10, 18). Dat geldt juist de armen, de kwetsbaren en diegenen die aan rand van de samenleving staan. Het oude Israël moest dat in praktijk brengen jegens vreemdelingen die zich schikten in de geldende orde.
Anders lag dat voor diegenen die een bedreiging vormden voor Israël en zich destructief opstelden. De Israëlieten moesten hun identiteit bewaren tegenover vreemdelingen die hen zouden kunnen verleiden tot dienst aan vreemde goden. Daartegen moest worden gewaakt: de dienst aan de HERE sluit dienst aan andere goden uit.
Gezien deze dreiging is gastvrijheid een waagstuk. Want wie is die gast die je welkom heet?
Daarom ook vraagt God geen onkritische openheid. Hij verlangt niet dat je je verstand uitschakelt. Maar wel vraagt hij van ons dat we ons verstand laten normeren door het geloof. Zo mag je met Hem het waagstuk aangaan, zoals Abraham deed. Vooral ook naar het voorbeeld van de Allerhoogste zelf. Getuigt heel de Schrift niet van zijn buitengewone gastvrijheid?
Niet alleen in het Oude Testament maar ook in het Nieuwe Testament is gastvrijheid een belangrijk thema. Een voorbeeld daarvan is wat Jezus zegt over het uitnodigen van mensen voor een maaltijd (Luc. 14, 12-14). Christus vergelijkt het koninkrijk van God met een feestmaal. Als blijkt dat veel genodigden daarvoor geen tijd willen vrijmaken, moeten bedelaars, misvormden, blinden en lammen worden uitgenodigd: 'Dwing hen binnen te komen' (Luc. 14, 15-24). De houding van de koning is gunnend ten opzichte van de zwakken en kleinen, en de mensen die leven aan de zelfkant van de samenleving. Zijn uitnodiging herinnert aan Jesaja 25: God richt op zijn berg een maaltijd aan voor alle volken. Gasten hoeven geen geschenken mee te nemen. Uit genade mogen ze aanzitten. Denk ook aan Matteüs 25, 37- 38, over diegenen die 'de minste broeders' van Jezus gastvrijheid verlenen. Denk eveneens aan het verhaal over de mannen op weg naar Emmaüs: de Gast wordt de Gastheer. Wie gastvrijheid bewijst aan Christus die in het verborgene komt, wordt zelf een gast van de Allerhoogste.
Tijdgeest
Nieuwtestamentische teksten over gastvrijheid zijn vaak verbonden met een opwekking tot liefde jegens de broeders en zusters: 'Wees in broederliefde elkander genegen, (…) bijdragend in de noden der heiligen, leg u toe op de gastvrijheid' (Rom. 12, 10 en 13). En: 'Laat de broederlijke liefde blijven. Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd' (Heb. 13, 1-2). En: 'Heb bovenal bestendige liefde jegens elkaar, want de liefde bedekt tal van zonden. Wees gastvrij jegens elkander, zonder morren' (1 Pet. 4, 8-9). Deze gastvrijheid is evenals de liefde een vrucht van de Heilige Geest.
Maar wat God schenkt, blijft niet onaangevochten. De tijdgeest doet niet anders dan harten verharden. Hij bestrijdt wat God in zijn goedheid schenkt. Mensen voeren de gedachte van autonomie hoog in het vaandel. De idee dat je de ander iets schuldig bent, staat onder druk. Iedereen is sterk gefocust op de realisatie van eigen geluk. Ook speelt angst voor het vreemde mee. Vooral als het vreemde dichterbij komt en het vertrouwde bestaan in beweging brengt. Liefde drijft de vrees uit. Maar wat als de liefde verkilt?
Doorgaans willen we wel openstaan voor diegenen die anders zijn. Hun anders-zijn trekt in zekere zin aan: een andere taal, een andere manier van kleden en andere gebruiken en gewoonten. Maar tegelijkertijd roept dat anders-zijn gevoelens van angst op. We weten niet precies wat de ander ons brengt. Die onzekerheid speelt vooral mee wanneer de ander langdurig bij ons blijft. Gemakkelijk ontstaat ergernis en afkeer.
Afwending
De afwending van wie anders is, uit zich op verschillende manieren. Bijvoorbeeld: doordat er geen tijd voor de ander beschikbaar is. We hebben doorgaans wel tijd voor wie bij ons horen, maar niet altijd of vaak niet voor diegenen die verder bij ons vandaan staan. We vinden dat we onze tijd 'goed' moeten gebruiken. We hebben geen tijd voor zaken die ons niets 'opleveren'. Tijd is geld.
Bovendien is er bij ons niet altijd plaats voor de ander. We kunnen soms maar moeilijk een en dezelfde ruimte met hem delen. We zijn bang dat we het overzicht kwijtraken. Vooral als iemand ons bestaan binnenkomt die zich anders gedraagt. Dat geeft onzekerheid. Zijn aanwezigheid maakt dat wij minder controle hebben over onze leefsituatie. We willen die beheersbaar houden. Dan voelen we ons veilig.
De algemene trend is dan dat mensen willen terugkeren naar een bekend en vertrouwd patroon. Daarvoor zijn twee strategieën. De eerste strategie maakt gebruik van de eis van aanpassing: de ander moet zijn anders-zijn inperken zodat hij meer op ons gaat lijken. De tweede strategie maakt gebruik van uitsluiting: de vreemdeling wordt verbannen en wie anders is verstoten. Daarvan zijn voorbeelden bekend, in het groot en in het klein. Bij deze beide strategieën van ongastvrijheid wordt de ander gereduceerd tot een 'probleem'. Hij is dan iemand die de orde verstoort en onze leefsituatie voor ons gevoel onbeheersbaar maakt. Dat 'probleem' vraagt een oplossing. Die oplossing moet door de ander worden aangedragen: hij moet zich aanpassen of weggaan. Wanneer dat gebeurt, is het probleem 'opgelost'.
Die weg moet je misschien bewandelen bij mensen die zich destructief opstellen en de samenleving bedreigen door hun snode plannen. Maar die weg kun je niet bewandelen bij mensen die vluchten voor onheil en een schuilplaats zoeken. Dat zou haaks staan op het evangelie.
Openheid
De openheid voor de naaste en zijn nood waarover de Schrift spreekt, betekent allesbehalve een verloochening van de eigen identiteit in Christus. Wie die openheid betracht, bewaart juist deze identiteit. Zoals ook in andere deugden blijkt in de deugd van gastvrijheid dat je als mens aan je doel beantwoordt. Een christen wordt mede door de ontmoeting met zijn naaste in nood wie hij in Christus is. De ander is in die zin een uitdaging. Hij doet een appel op de deugdzaamheid van wie daadwerkelijk de Heiland wil volgen.
Kaïn daarentegen was een voorbeeld van iemand die zijn naaste louter als gevaar zag, en niet als een uitdaging. Hij meende dat hij door de uitsluiting en de dood van zijn zwakke broeder meer ruimte kreeg, maar liep ondertussen zijn bestemming mis. Hij bleef opgesloten in zichzelf. Zijn identiteit ontleende hij aan een negatieve gedachte, namelijk dat zijn naaste, voor wie hij overigens niet bang hoefde te zijn, een bedreiging was. Daarom wilde hij hem niet in zijn omgeving hebben. Uiteindelijk loopt een dergelijke houding uit op doodslag.
Ook wij kunnen ons soms bedreigd voelen in onze eigenheid door de aanwezigheid van iemand die anders is. Onze reactie is dan dat we onze eigenheid willen beschermen. Dat kan bijvoorbeeld doordat we een vijandbeeld schetsen of de ander tot een zondebok maken. Soms gaat de zorg om bescherming van de eigen identiteit gepaard met demonisering van de ander.
De kerk daarentegen kan niet om gastvrijheid heen. Ze wil dat ook niet. Alleen al omdat deze voortreffelijke gave hoort bij het mens-zijn en samenleven zoals God dat heeft bedoeld. Nergens kan menselijk leven en samenleven opbloeien zonder die deugdzaamheid. Hoe zou een christen, die bekend is met God en zijn Woord zich daarvan dan kunnen afkeren?
Dan moeten er soms nog wel vooroordelen worden afgebroken. Het wegdoen van een ingeslepen oordeel of een veroordeling die niet gestaafd is door een werkelijke stand van zaken, doet soms pijn. Daar is ook moed voor nodig. Maar het is toch nodig.
Spiegelen
Voor een ontmoeting met diegenen die anders zijn dan wij, met asielzoekers, met kinderen die een pleeggezin zoeken, is moed nodig. Trouwens ook voor het openstellen van je huwelijk voor het krijgen van kinderen. Want wie is dat kind dat wordt verwacht? Maar God heeft die moed beloofd aan wie leeft vanuit zijn gaven. De Here opent voor al de zijnen een weg vanuit onverschilligheid ten opzichte van de naaste naar betrokkenheid, vanuit eigenbelang naar vrijgevigheid, vanuit angst naar gastvrijheid.
Kan dat dan? Gastvrijheid oefenen en tegelijkertijd je eigen identiteit bewaren? Gastvrijheid maakt kwetsbaar. Het is en blijft een waagstuk. Daarbij past een zekere terughoudendheid. Daarvoor hoeven we ons niet te schamen. God vraagt niet dat we opgaan in naïviteit. Maar ondanks het feit dat het een waagstuk is, en dat we daarbij nuchter moeten zijn en blijven, is het toch zonder meer noodzakelijk dat de kerk in deze tijd de betekenis van gastvrijheid herontdekt, juist in een wereld die steeds killer wordt.
De deugd van gastvrijheid is een gave, maar kan ook worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door te zien naar mensen die deze deugd verstaan. Je kunt je aan hen spiegelen: helden van het geloof die in de Schrift worden getekend, maar ook mensen vandaag.
Wat deed het echtpaar uit het begin van het verhaal? Zij konden geen 'nee' over hun lippen krijgen: 'Jezus zei dat je de vreemdeling moet herbergen. Als christen hoor je de overheid te gehoorzamen, maar zodra beleid onmenselijk is, sta ik mijzelf toe de grenzen op te zoeken', zei de gastheer. Zo bood het echtpaar een met uitzetting bedreigde moslim onderdak zonder hem één keer te hebben gezien. 'We zijn niet arm, we zijn niet rijk. Er kan er altijd wel iemand bij. Dan schik je wat in.' De goddelijke zegen voor dit huis en deze uitgeprocedeerde Iraniër bleef niet uit.
D. J. Steensma, Feanwâlden
Dr. D. J. Steensma is deeltijdpredikant in de gemeente van Feanwâlden. Dit artikel, dat verschenen is in De Saamwerker. Orgaan van de Christelijke Gereformeerde Mannenverenigingen in Nederland, jrg. 73 (2016) nr. 2, is een bewerking van een lezing die gehouden werd tijdens een districtsvergadering van de mannenverenigingen van de kring Friesland op 30 november 2015. Daarbij is dankbaar gebruik gemaakt van: Robert Vosloo, Engelen als gasten? Over christelijke gastvrijheid. Vertaald door Margriet van der Kooi. Zoetermeer 2011.